DEEL 13. OPENBARING
"Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij en de zee is niet meer. Toen zag ik de heilige stad,het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij de Vogelkenner vandaan. Zij was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht. Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: De woonplaats van de Vogelkenner is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en de Vogelkenner zelf zal als hun Vogelkenner bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn. Want wat er eerst was is voorbij".
(Vrij naar Openbaring 21, vers 1- 4)
December, twee voor twaalf (2-0-12). Het broeit en het water staat aan onze lippen. Eerder al zijn Antarctica, India en Australië losgeraakt van Afrika en Zuid-Amerika. Een Atlantische Oceaan is ontstaan. Het Noorden en Zuiden van Amerika zijn gescheiden. De zee stroomt zonder ophouden langs de evenaar, warm water naar het Noorden en Zuiden van de aarde. Kustgebieden liggen onder water. De planeet Venus is langs de zon geschoven, een nieuw tijdperk aangebroken. Werkend aan Delta heeft de tweede Maasvlakte mijn geboortegrond herkenbaar gemaakt: het Beloofde Land. De natuurvolken krijgen gelijk: de Vogelkenner heeft het laatste woord. Het graf is leger dan ooit en de ontknoping van de War is binnen bereik.
Het onder deze omstandigheden dat de
Vogelkenner me opnieuw herinnert aan Friedrich. Zijn opmerking dat
hij in het moment vrij is om te bepalen wie en hoe hij wil zijn,
heeft me op het spoor van Prediker gebracht. Verlost van
Babylonische spraakverwarringen zou deze vogel ooit een paar rake
opmerkingen hebben gemaakt. En toeval of niet: nog in gedachten
verzonken, duikt in de verte ineens de gestalte van Friedrich op.
"Ken je Prediker", vraag ik recht op de specht af. En of ik die
ken!", veert Friedrich op. "Nou, dan zal het je niet verbazen dat
ik jou ook in hem herhaald zie. Ook Prediker ziet alles onder de
zon immers terugkeren, vindt niets uniek en niets van blijvende
waarde. Eigenlijk zet hij evenals jij alle kooien te kijk". "Klopt,
maar die Prediker van jou ziet het ware leven niet onder
maar boven de zon.
Allebei vinden we dat schijn bedriegt. Maar terwijl ik vogels
ook onder de zon in
staat acht om in vrijheid betekenis aan hun leven te geven, vindt
Prediker dat onmogelijk. Volgens hem blijven we oneindig gekooid in
tegenstrijdige handelingen als planten en oogsten, leven en
sterven, haten en liefhebben. Nee, dan zie ik me liever herhaald in
de spiegel van Maleachi of Jesaja. Het zilver daarvan smelten en
zuiveren en die zwaarden omsmeden tot ploegscharen: Daar kan ik me
in vinden! Evenals deze zieners maakt het mij helemaal niet uit wat
we doen, denken of voelen. Zolang we maar vrij en actief in het
hier en nu staan". "Maar kan het dan geen en-en zijn, geen win-win?", probeer ik de filosoof op
andere gedachten te brengen. "Al dan niet gekooid in tegenstrijdige
handelingen hoef je
je geloof in de Vogelkenner toch niet op te geven? Zodoende voorkom
je dat de War losraakt van de Wereld. Dat je aan één stuk door
valt. Achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten. De
vraag of er nog wel een boven of een beneden is, is dan niet meer
aan de orde. We zijn dan terechtgekomen in
een oneindig Iets".
Eigen aan grote geesten, kijkt de specht me nadenkend aan. "Maar",
brengt de altijd zo uitgesproken vogel ineens zachtjes maar
zichtbaar ontroerd uit. "Maar . . . als het spel zo
kan worden gespeeld dat het bestaan van een Vogelkenner niet langer
kan worden ontkend, dan zijn we er dus eigenlijk uit!". "Inderdaad,
dan zijn we eruit!", beweeg ik mee. "Maar dat is ongelooflijk!"
"Nee, dat is het niet". "Ik bedoel", stamelt de vogel, "dat vogels
helemaal niet kunnen beseffen dat zij de Vogelkenner hebben gedood". Even laat ik
de bonte in zijn verbazing om de draad daarna snel weer op te
pakken. "Lieve Friedrich. Ik zal het je nog sterker vertellen: De
Vogelkenner kan helemaal niet door de vogels worden gedood. Dat Hij bestaat
heb je zelf ervaren in je eigen vrolijke weten. Nota bene een engel
vertelde je toen in een onbeschrijfelijk ogenblik dat alles zich
herhaalt. En weet je nog? Je ging daarop enorm aan jezelf twijfelen
en dacht dat je gek werd. Tot het besef dat je alles al eens gedaan
had je vrolijk en rustig maakte".
"Friedrich", hervat ik na een lange, betekenisvolle stilte. "Ik heb
altijd gezegd: Wees waakzaam, want je weet niet wanneer de tijd zal
komen. Het is als met die vogel die op trektocht ging. Hij verliet
zijn nest en liet het beheer over aan zijn dienaren. Zij kregen elk
een taak, terwijl de bewaker van het nest de wacht moest houden.
Wees dus waakzaam, want je weet niet wanneer hij, zij of het
arriveert. In de avond, midden in de nacht, bij het eerste
hanengekraai of vroeg in de morgen. Belangrijk is dat ik jou niet
slapend heb aangetroffen. En dat is wat ik eigenlijk van iedere
vogel vraag: wees waakzaam!". "Maar beste paradijsvogel, zijn de
meeste vogels inmiddels niet in slaap gevallen? Evenals die twaalf
van destijds? Is die rots om op te bouwen geen broze tufsteen
geworden?" Denkend aan tweeduizend jaar geleden voel ik ineens
diepe ontroering in me opkomen. Ik heb mijn geloof in de vogels
nooit willen opgeven. En nu ben ik terug. Voor een herkansing. Want
ik weet dat het besef dat de Vogelkenner leeft van de War een
Wereld zal maken. Een wereld zoals de Vogelkenner
bedoelde. Een Wereld die verward gehouden vogels
zal bevrijden.
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze helemaal alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn kleren gingen helder wit glanzen, zo wit als geen enkele wolwasser op aarde voor elkaar zou kunnen krijgen. Toen verscheen Elia aan hen, samen met Mozes, en ze spraken met Jezus. Petrus nam het woord en zei tegen Jezus: Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia. Hij wist niet goed wat hij moest zeggen, want ze waren door schrik overweldigd. Toen viel de schaduw van een wolk over hen, en uit de wolk klonk een stem: Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem! Ze keken om zich heen en zagen opeens niemand meer, behalve Jezus, die nog bij hen stond. Toen ze de berg afdaalden, zei hij tegen hen dat ze aan niemand mochten vertellen wat ze hadden gezien voordat de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan. Ze namen zijn woorden ter harte, maar vroegen zich onder elkaar wel af wat hij bedoelde met deze opstanding uit de dood. Ze vroegen hem: Waarom zeggen woordgeleerden dat Elia eerst moet komen? Hij antwoordde: Elia komt inderdaad eerst en herstelt alles, maar over de Mensenzoon staat toch geschreven dat hij veel moet lijden en met verachting behandeld zal worden? Ik zeg jullie: Elia is al gekomen, en ze hebben met hem gedaan wat ze wilden, zoals over hem geschreven staat.
(Marcus 9, 2-13)