DEEL 5. MIJN EERSTE VAL


"Wat nacht voor mij is, noemen jullie dag, maar is er dan licht in deze duisternis? Als het dodenrijk mijn woonplaats is en daar mijn bed al klaarstaat, als ik het graf mijn vader noem en de wormen mijn moeder en zusters, wat voor hoop is er dan nog? Wie kan dat ontdekken? Mijn verwachtingen gaan mee naar het dodenrijk, mijn wensen neem ik mee naar mijn graf"

(Spreuken 17, 12-16)

00.83

De Amerikaanse zeearend valt het grondgebied van de grenadaduif binnen, een tegenstander van de Filipijnse apenarend wordt kort na zijn vrijlating vermoord en in de Hofstad verzetten meer dan een half miljoen vogels zich tegen de War.

Aan het kruis ziet mijn onderzoeker een verzorgd uitziende paradijsvogel met een heldere oogopslag. Mijn verhaal breng ik tot in detail. Mijn bewustzijn is helder, mijn gevoel voor richting niet gestoord. Ik lijd niet aan waandenkbeelden. Wel is mijn denken wijdlopig en bijzonder, waarbij ik enkele malen de draad kwijtraak. Mijn beleving van tijd en ruimte is gestoord. Vogels, vogels, waarom hebben jullie mij verlaten, hoort de onderzoeker mij voortdurend verzuchten. Dan krijg ik het zuur en geef de geest.

Het is een druilerige ochtend als vader en moeder al vroeg een krans komen leggen. In bijzijn van de onderzoeker komen hun twijfels naar boven. Vader vertelt een verhaal over zijn vader Jacobus. Het is winter in de Tweede War. Ten zuiden van de grote rivieren is ons land vrij, ten noorden daarvan bezet. Vader: "Vooral in het westen stierven duizenden vogels door gebrek aan voedsel, al probeerden sommigen nog wat te ruilen bij boerenzwaluwen. Vader Jacobus had geen werk, maar ging er bijna elke dag naar op zoek. Twee van zijn trekgasten zaten ook zonder werk, in de kracht van hun leven". Dan ineens raakt hij geprikkeld. "Mijn vader zadelde mij met van alles op. Vroeg in de morgen moest ik al zijn poten poetsen, een klusje waarover hij bijna nooit tevreden was. Maar ook moest ik naar voedsel zoeken. En natuurlijk: elke avond ons nest donker maken en de volgende ochtend weer licht. Eén kiertje licht en een lid van de vechtkwartels zou ons nest immers zomaar kapot kunnen maken. Toen bleek dat moeder als gevolg van een miskraam te weinig bloed had. Ik moest daarom ons voedsel klaarmaken. Maar ook zangzaad halen. Dat wil zeggen: heel vroeg onderweg om rond de middag een boerenzwaluw te vinden die, na eerst zelf uitgebreid te hebben gegeten, wel wat van zijn overschotten af wilde staan". Lucas 16, vers 20, schiet me op dat moment te binnen. Maar ook dat is zo'n versje dat snel wordt vergeten. Op het moment dat vader wil beginnen over zijn lijfstraffen, grijpt de onderzoeker in en oordeelt: zoon toont meer gevoel dan vader zelf.

Gedurende Vogelenzang blijft mijn geest voor op mijn lichaam. Tijd en ruimte staan stil. Slapeloos ben ik zoek naar mezelf, omdat ik voor altijd vergeten denk te zijn wie ik was. Dan, heel geleidelijk dringt mijn omgeving weer tot me door. Behalve met mezelf knoop ik gesprekjes aan met een dupontsleeuwerik, een bosuil, een groene pauw en een lachstern. Mijn lijf achter me aan slepend, maak ik een voor een kennis met ze. De dupontsleeuwerik, een teruggetrokken vogel, zou graag kwalen genezen, maar vreest die kwalen nu zelf: drankjes van andere vogels wijst hij resoluut af uit angst voor besmetting. De bosuil, een Ideeënrijke nachtvogel, had graag in zijn ivoren toren willen blijven en een groene pauw gelooft dat leven om de buitenkant draait. De lachstern, een clown, is uniek: de hele dag hangt hij lachend aan zijn kruis, zingend dat we toch vooral oog moeten hebben voor de zonnige kant van de War. Mede dankzij hem trekken we steeds meer met elkaar op. We worden lotgenoten die doelloos door onze gesloten ruimte zweven en af en toe op borgtocht vrij mogen.

Na twee maanden Vogelenzang komt mijn moeder Maria plotseling met een verdrietig bericht. Annie, vaders moeder, is niet meer. Opgesloten in mijn nieuwe kooi en meer nog in mezelf voelt het alsof haar laatste maanden aan mij voorbij zijn gegaan. De afgelopen jaren vloog ik veel met Annie op, waarbij we regelmatig woorden wisselden. Evenals Jacobus had ze gevoel voor humor. Vooral daarin blijf ik me haar herinneren.

Tergend langzaam glijdt Vogelenzang voorbij. Pogingen van hulpverleners om me weer in de War te brengen lopen op niets uit. De War moet zelf uit de knoop, blijf ik volhouden. En zo raak ik nog meer opgesloten in mezelf. Op zoek naar mogelijkheden om de War te ontknopen, krijg ik steevast hetzelfde antwoord: "Geef jezelf het voordeel van de twijfel". Dat voordeel houdt me nog drie maanden uit mijn slaap. Pas daarna kan ik in schijnzekerheid berusten. Dagelijks vlieg ik kilometers om mezelf moe en mijn lichaam sterker te maken. Het lukt. Mijn slaap komt weer terug en mijn geest zoekt mijn lichaam weer op. De afgrond van het dodenrijk lag open, maar gevallen ben ik niet. Zonder weet te hebben van de Wereld die op 22 april 00.02 nog voor me open zal gaan, geeft mijn onderzoeker me op 22 april terug aan de War. Nog voor mijn vrijlating zoek ik contact met Hendrik, een bruinkopmees. Hij beheert een vogelkolonie die de War wil ontknopen. Omdat ik heb bedankt voor de rol van vechtkwartel wil hij me wel in zijn school opnemen.

Niet lang na mijn opstanding zoek ik mijn toevlucht in de Hofstad, het kemphanencentrum op ons grondgebied. De geur in de vogelkolonie van Hendrik is indringend. Ze bevestigt opnieuw wat ik al wist: Deze War zit behoorlijk in de knoop. Anders dan veel vogels willen doen geloven is die knoop er niet alleen onder, maar ook boven de evenaar ingelegd. Gelukkig stelt Bruinkopmees me op mijn gemak. Hij heeft er alle begrip voor dat ik na mijn dood aan mijn opstanding werk en wil me voor te veel War behoeden.

Op het moment van mijn entree is de vogelkolonie stuurloos. Een smient, die de vogels leidde, blijkt overgestapt naar het hoofdkwartier van het Interkerkelijk Vredesduivenberaad. Dit hoofdkwartier bevindt zich in hetzelfde nest. Het wachten is op zijn opvolger. Die duikt als snel op in de gedaante van een Surinaamse toekan. De vogel beschikt over een enorme gekleurde snavel, waarmee ze voortdurend over haar thuisland twittert. Gevlucht vanwege de grote vogelmoord rouwt ze om haar broer die daarbij om het leven kwam.

Tijdens mijn verblijf in de vogelkolonie komen allerlei vogels regelmatig, maar zelden eensgezind, aanwaaien. Wel steeds met hetzelfde doel: de War ontknopen. Met een van hen raak ik op zekere dag in een diepgaand gesprek. Stuurs vertelt hij over zijn val uit een wespennest dat zich met de War inliet. Zijn bevlogenheid geeft me energie, maar doet me ook aarzelen. Vecht deze Don Quichot niet tegen windmolens? "Voorkom dat je alleen en blijmoedig in een fuik zwemt", weet de vogel me gerust te stellen. Ik neem zijn waarschuwing serieus, maar zal over acht jaar toch blijmoedig in een fuik zwemmen. Een fuik die geen val zal blijken.

Intussen vliegt de Surinaamse toekan steeds vaker met haar vertrouwde golfbeweging. Dan weer steil omhoog, dan weer glijdend naar beneden. Onderweg vangt ze met haar puntige snavel vruchten, gooit ze omhoog en vangt ze vervolgens met geopende snavel weer op. Als deze vruchten na verloop van tijd ook in de War van de vogelkolonie wrang blijken, krijgt de vogel steeds vaker opvliegers en ruimt uiteindelijk het veld.