DEEL 2. IK BEGRIJP NIET WAAROM IK IN DE WAR BEN GERAAKT

Drink toch van je eigen bron, haal het water uit je eigen put. Anders stroomt het weg over straten en pleinen. Het is er voor jou alleen, geef het niet uit handen.

(Spreuken 5, 15-17)

00.57

De Amerikaanse zeearend komt ondergronds tot ontlading en raakt met de Russische steenarend verwikkeld in een strijd om de ruimte. Osama, een dunsnavelfitis, ziet het licht. Zijn licht.

Eenzaam, eerst nog niet eens met het blote oog te zien, kom ik tot leven. Als een vis in het water, maar toch onrustig. Los van wat hormonen is de ruimte leeg, de tijd nog zonder herinnering of toekomst. Ik leef nu, naar later zal blijken: in een buikhuis. In mijn groei ontdek ik de tijd. Niet alleen nu, maar een heleboel nuutjes. Ik sta ik niet stil, maar krijg steeds meer lichaam. Kleine stompjes worden vleugels en poten. Maar ook van binnen begint het steeds meer te kloppen. Eigenwijs als ik ben groeien mijn hersenen zelfs sneller dan mijn ruggengraat! En dan ineens: een fel licht! Stemmen, muziek, geschreeuw. Ik wil vluchten, maar kan geen kant op!

00.58

Vechtkwartels uit het nest van de Amerikaanse zeearend landen beschermen de ceder van Libanon, Afrikaanse nesten in Afrika worden onafhankelijk en een Nederlandse vogel die later de ruimte zal zoeken begint aards.

Steeds meer energie vraag ik. Op zeker moment heb ik daarvan genoeg om in mijn buikhuis op ontdekkingsreis te gaan. Spannend! Nauwelijks onderweg trekt een witte beweging al meteen mijn aandacht. De witte jas, die zich als ooievaar voorstelt, is bezig met onderzoek. Nieuwsgierig, klamp ik hem aan. "We proberen hier uit te zoeken of wie je bent ook iets zegt over wie je kan worden. Je bent immers het gevolg van een aanvaring tussen Josephus en Maria". "Een aanvaring? Maar daar weet ik niets van!". "Hoeft ook niet", ketst mijn gesprekspartner de bal terug. "Het is voor mij voldoende te weten dat Josephus en Maria die aanvaring hebben veroorzaakt. En dat jij de oorzaken daarvan dus met je meedraagt". "Maar", probeer ik nog, "dan is het toch al veel eerder misgegaan!" "Inderdaad", beaamt de vogel, "want ook voor jouw komst waren er al aanvaringen". "En wie veroorzaakte dan de eerste?", houd ik aan. "Adam en Eva, twee vroege paradijsvogels". Opnieuw is mijn nieuwsgierigheid geprikkeld. "Adam en Eva? Wie zijn dat nu weer?" Overvallen door mijn vragen oefent de geleerde zijn geduld. "Adam en Eva aten ooit van een verboden vrucht. Toen ze zich ineens de Vogelkenner herinnerden, raakten ze echter volkomen de kluts kwijt." "De Vogelkenner?", vraag ik ongeduldig als een kind dat al zijn waarom-vragen beantwoord wil zien. "Ja, de Vogelkenner. Veel vogels zien Hem als vogelverschrikker of hebben een vogelverschrikker van Hem gemaakt. Toch weet Hij als geen ander waarom vogels in de War raken". "De War? Wat is dat nu weer?" Enigszins geïrriteerd kijkt de vogel me aan. "Ja luister eens, je moet me nu niet langer de veren van mijn lijf vragen. Ik kan hier toch niet al mijn kostbare tijd verdoen met het beantwoorden van vragen van ongeboren vruchten! Nog even geduld en je komt zelf in de War!". Geschrokken van zijn heftige reactie deins ik achteruit. Terwijl de witte jas zijn werk weer oppakt, verlaat ik met gemengde gevoelens de ruimte. Op de drempel keer ik me nog een keer om en vraag de vogel naar zijn naam. "Wouter", reageert hij zonder op te kijken, "heerser van het woud".

Na mijn ontmoeting met Wouter groei ik zo mogelijk nog onrustiger verder. De War. Nou, dan staat me dus nog wat te wachten! Liever stop ik mijn groei, al was het maar omdat ook Maria inmiddels laat merken dat ze van mij haar buik vol heeft. Ze krijgt het zuur en ik uiteindelijk ook het zuur van haar. En zo zie ik geen andere uitweg dan me op 27 mei 1958 als tweeling in de War te laten brengen. Ik ben terechtgekomen in kloktijd. Van de kracht die in mij huist, heb ik nog geen weet.

Omdat Noah de vogels bang heeft gemaakt, werken ze tijdens mijn geboorte hard aan Delta. Rechte wegen worden aangelegd. Maar ook opslagplaatsen voor zoet water. De grond moet namelijk geschikt worden gemaakt voor plezier. Maar goed. Dat is allemaal van later zorg.  Voor mij telt dat ik even genoeg heb aan mezelf. En als zelf leg ik eigenlijk nog maar weinig gewicht in de schaal: 3370 gram. Voor wat meer gewicht zorgt een kerkuil die op mijn geboortedag water over me heen gooit. "Koud!", wil ik roepen, maar het woord daarvoor ken  nog niet. Wel voel ik me direct al boos. Wat heb ik verkeerd heb gedaan? Intussen kijken de omstanders mij nieuwsgierig aan. Alsof ze al willen weten of ik bang ben voor koud water. Wijwater, zal ik later begrijpen. Omdat ik me in wij lekker zou moeten voelen? Geen lekker begin, denk ik. Maar mijn gedachten worden al weer snel onderbroken. Want dan, ineens, hoor ik de kerkuil mijn naam zeggen: "Paultje". "Paultje", denk ik "waarom nou weer tje?". Maar omdat mijn gedachten nog niet met me op de loop kunnen, heb ik op dat moment alleen oor voor een ontboezeming van Maria. "Een kanjer van een apostel", hoor ik haar trots zeggen. Dat ze te vroeg heeft gesproken, zal pas later blijken. Mij houdt vooral bezig dat moeders moeder me in haar armen neemt. Warmte! Na de bijeenkomst brengen vader en moeder me naar een klein nestje aan een brouwersvaart in Haarlem. De toon voor mijn leven is gezet: ik zal gisten tot ik me zal herinneren wie ik was. Liggend in mijn kribbe valt mijn oog ineens op een beeld. In dat beeld ben ik onder toezicht van Maria geplaatst. Maar vreemd. Waar is vader? Later zal moeder me vertellen dat Pieck, een roodborstje, het beeld heeft gemaakt. Ik wil dat hij mijn vader weer de plek geeft die hem toekomt.

illustratie Anton Pieck

Inspanningen van Josephus en Maria om me op mijn gemak te stellen, halen weinig uit. Ik blijf onrustig. Tot ik op een dag tot de ontdekking kom dat ons nest nog bewoond wordt door een ander, iets ouder jong. Ik herinner me dat ik haar naam al eens heb horen roepen: Alleen. Alhoewel Alleen een beetje afstand schept, zitten we wat onze gedachten wel al snel op één lijn: we hoeven elkaar maar aan te kijken om te begrijpen dat we allebei moeite hebben met onze nieuwe omgeving. Maar van een baby-lonische spraakverwarring blijkt geen sprake: een aangeboren kracht zorgt ervoor dat we dezelfde taal spreken. Nog wel tenminste.

Regelmatig zie ik vader af en aan vliegen. Hij verdient de kost en maakt ons nest mooi. Een echte timmerman! In die timmerman zit niet alleen iemand die onze aanvoerder wil zijn, maar ook een vogel die zich af en toe terugtrekt. Moeder, jaren geleden door vader het Hof gemaakt - Hof, Hooff of Hoof: we zijn er nooit goed uitgekomen - is ook zorgzaam. Ze vangt vader op als hij moe van zijn werk thuiskomt en legt hem geen strobreed in de weg. Op een dag zegt vader hoe hij me ziet. Volgens hem heb ik een zacht karakter, ben ik gevoelig voor lawaai, hou me rustig en neem alles met grote kijkers in me op. Moeder ziet me vooral als een lief jong, waar iedereen dol op is. "Blijft dit zo?", vraagt zij zichzelf af.

00.59

Tot ergernis van de Amerikaanse zeearend bouwt een nieuw ingevlogen Cubaanse trogon zijn eigen kooi. Een Tibetaanse garuda maakt zich los uit de bezetting van haar nest en krijgt op het grondgebied van de Indische pauw een onderkomen aangeboden.

Mijn eerste levensjaar verstrijkt. Een jaar waarin ik vaak in mijn nieuwe kooitje moet zitten. Aan dat kooitje is verzachtend de naam box meegegeven. Op het eerste oog rustig en weinig beweeglijk neem ik alles in me op, maar ik denk op dat moment al ver buiten mijn box. Vader, zoals gezegd iemand die goed ziet, laat zich echter niet om mijn tuin leiden. Als eerste ontdekt hij een ondeugende tinteling in mijn ogen. "Dit jong zou zich wel eens ander kunnen ontpoppen", hoor ik hem op een dag verzuchten. En ook moeder vindt dat van het rustige vogeltje nog maar weinig over is. Ik plas in ons nest en loop daar ook nog eens doorheen! Moeder noemt me zelfs een "bandiet", maar dat vind ik te vroeg geroepen. Wel heb ik de hele dag plezier en kraai vriendelijk tegen iedereen. Voor stoeipartijtjes ben ik wel te vinden. Ik ben een echte toneelspeler en trek de gekste bekken. Ook kan ik nergens van afblijven. Werkelijk een "wanhoop!", roept moeder af en toe. Op den duur ben ik in ons nest niet meer te vertrouwen en val er zelfs twee keer uit. Onnodig, want kijkend over de rand heb ik een prachtig uitzicht op de heester waar vader zijn dagelijkse kost verdient: die van zijn vader Jacobus. Deze vogel zou eerder door zijn broer uit diens nest zijn gegooid! Het opschrift 'Doe de wasch de deur uit' maakt duidelijk wat zich binnen de muren afspeelt: vuile was.

foto wasserij

00.60

Op het grondgebied van de Zuid-Afrikaanse paradijskraanvogel worden gekooide opstandige vogels gedood, de Gallische haan komt in de Sahara tot ontlading, wij sturen vechtkwartels naar het nest van de Brahmaanse wouw Indonesië en de eerste communicerende kunstmaan krijgt een plek in de ruimte.

Zo onrustig als de grote War, zo onrustig ook mijn eigen grondgebiedje. Als we te horen krijgen dat onze nest kan worden uitgebreid, hoor ik vader uitroepen: "Meer bewegingsruimte!". Maar die wens blijkt al snel vader van zijn gedachte. Twee tortels krijgen toestemming om het vrijgekomen gedeelte te gebruiken. Als moeder op een dag valt, heeft vader er genoeg van. We verhuizen naar een voormalig moerasgebied en nestelen ons in een bloemenhof, waar mijn kooitje ook buiten kan staan. Ik vind het heerlijk. Nadat moeders vader zijn kraaienmars heeft geblazen, zal ik het hoogste lied zingen en bloeien als een narcis.

00.61

Een muur wordt opgetrokken, een invasie op het grondgebied van de Cubaanse trogon mislukt en Nederland worstelt met de Brahmaanse wouw. De eerste vogel in de ruimte is een feit

Als narcis doe ik heel wat harten sneller kloppen. Want inderdaad: ik kan toneelspelen. Met mezelf kan ik dat niet. Van Liefde wil ik niets weten. Daarom wijs ik iedereen af. Zelfs een Chinese nachtegaal. Eenmaal afgewezen trekt hij zich verdrietig terug. In een grot in bosrijk gebied zet hij zijn leven voort. Maar dan sterft ook haar buitenkant en blijft alleen een stem over. Vlieg ik met moeder door de straten, dan is nachtegaal in de buurt en laat haar geluid horen.

00.62

Vietnam, het land van de karbouw, raakt in verwarring. Maar die wordt overschaduwd door een crisis die Oost en West op het randje van een Derde War brengt: die op het grondgebied van de Cubaanse trogon.

Bloemrijk zijn de bollenvelden die in het voorjaar tot leven komen. Oefenen in aandacht hoef ik niet, want zo jong heb ik overal aandacht voor. Op zekere dag vliegt moeder met me langs

foto

een schone vijver. Het gras groeit er mooier dan op andere plaatsen en de rotsen beschermen het water tegen de zonnestralen. Onrustig probeer ik er even tot mezelf te komen en lest mijn dorst. Dan ineens zie ik me mezelf in het wateroppervlak. Een spiegel die, naar ik later zal begrijpen, War en Wereld van elkaar scheidt. Vol bewondering bekijk ik mezelf. Ik word verliefd, breng mijn snavel naar het water om mezelf te kussen en steek mijn pootjes uit om mezelf te omhelzen. Van het water wegkijken kan ik niet. Zelfs kan ik niet meer denken aan eten, drinken of rusen. Alleen aan mijn beeld. Ik probeer met mijn beeld te praten, maar er komt geen antwoord. Ik huil, maar zijn tranen maken het beeld kapot. Ik vraag het beeld om weg te gaan. Maar het blijft. Ik zal het ermee moeten doen.

In mijn omgeving leven allemaal groepen vogels die niet met elkaar willen samenwerken. Het groepje van vader en moeder heet Rooms-Katholiek. Op vierjarige leeftijd meldt vader me aan bij een Romeinse Kooi voor Piepjongen. Mijn zus Alleen was al eerder aan de beurt. Ondanks de regels van een nonnetje, een visetende eend met het geluid van een grote zaagbek, blijf ik ondeugend en pas me niet aan.

00.63

Dertig Afrikaanse nesten verenigen zich, Kerkuil 23 sterft en de charismatische zwarte kruisbek King twittert over zijn droom. De Amerikaanse steenarend wordt afgeschoten.

Het beeld dat ik van mezelf heb is niet zo goed. Het laat me ook niet los. Ik voel me steeds minder worden. Mijn kleur, mijn kracht en mijn schoonheid, eens zo betoverend, verdwijnen. Echo, een nachtegaal, herhaalt mijn verdrietige kreten. Toch voel ik mezelf steeds kleiner worden en, uiteindelijk, sterven. Alle nachtegalen rouwen om me en willen mijn lichaam verbranden. Maar het is nergens te vinden. Het enige wat van me is overgebleven is een bloem. Geel van binnen en omringd met witte blaadjes.

00.64

De zwarte Mandela wordt levenslang gekooid, een nieuwe Amerikaanse steenarend begint een War op het grondgebied van de karbouw en de beat goes on.

Me nauwelijks bewust van de ontwikkelingen in de grote War, groei ik verder op. Na twee jaar omringd te zijn geweest door piepjongen, roept de Kooi van Franciscus. Evenals deze middeleeuwse Giovanni gedraag ik me als een vogel die af en toe broedt. Zo ben ik gevoelig voor vogels die niet mee kunnen komen, maar vlucht ook wel eens in avontuur. Een grote trektocht naar een klooster bij Berg en Dal biedt dat avontuur. Op uitnodiging van frater Henri, een goede vriend van Jacobus, brengen we daar enkele dagen in een bos door. Met zijn oproep "Verander de wereld, begin bij jezelf" heeft Henri een naamloze samenscholing opgericht, die inmiddels veel volgers heeft. Het is een experiment dat op dat moment aan mij voorbijgaat. Alleen en ik hebben vooral oog voor het uitgestrekte bosgebied, waar we ons eigen nest bouwen. Ze blijkt een vogel met een sterke wil, waarmee goed valt samen te werken.

Direct na de trektocht komt in mij de toneelspeler tevoorschijn. In de Kooi van Franciscus mag ik over mijn ervaringen vertellen. Meer nog dan mijn verhaal, trekken mijn gebaren de aandacht. Vooral het plukken aan mijn veren maakt mijn kooigenoten aan het lachen. Als mijn onrust ineens plaats maakt voor een oordeel, slaat de stemming echter om. Openlijk vraag ik me af of kooimeesters hun leerlingen om hun resultaten wel op een voetstuk moeten plaatsen. Als de kooimees me na mijn actie wil arresteren, probeer ik te ontsnappen. Ook deze ruimte blijft echter gebonden aan haar afmetingen, zodat ik uiteindelijk toch word ingerekend. Na schooltijd word ik vogelvrij verklaard. Een spannende positie die een rode draad in mijn leven zal worden.

Op 24 juli verrijkt een vrouwtjesjong ons nest: Hyacint, een bruinrode halfedelsteen. De vuile was in de heester van Jacobus ligt op dat moment hoger opgestapeld dan ooit. De sfeer thuis is om te snijden. Vader kan echter niet huilen. Mag dat ook niet van zijn vader. En zo kan het gebeuren dat ik opeens niet meer deug, moet onderduiken op de plek waar ik mijn uitwerpselen achterlaat en mijn toevlucht elders moet zoeken. In mijn eenzaamheid neem ik keer op keer de gedaante van toneelspeler aan. Als twee buurtvogels dit zien probeer ik me uit schaamte een houding te geven. Ondanks mijn schijnbewegingen laat Narcissus zich echter niet om de tuin te leiden. De Tweeling die ik ben, maakt steeds meer plaats voor eenling. Diep van binnen weet ik: het zit er in, maar komt er niet uit. Nog niet. Ik zal moeten wachten op de dag die zich niet laat afdwingen. Ik raak aan, waarover ik droom. Weet niet wat ik zie tot ik zal begrijpen dat ik moet zingen. Later als ik groter ben, blijf ik wie ik ben. Later als ik mij herken, weet ik wie ik ben.

00.65

De steenarend van het Sovjetnest loopt over de maan, Koning houdt zijn mars op het grondgebied van de Amerikaanse zeearend en laatstgenoemde raakt steeds meer betrokken bij de War op het grondgebied van de Vietnamese karbouw.

Botsingen ga ik uit de weg en anderen halen voor mij de kastanjes uit mijn vuur. Het meest voel ik me nog op mijn gemak in mijn eigen nestje. Luisterend naar het samenspel van vogelzang en nachtelijke ruzies raak ik regelmatig van de leg. Opvallend genoeg bevrijden gestaalde hoogvliegers me uit de War en maken me rustig. Ik voel tranen in me opkomen. En telkens die ene vraag: waarom War? Ik ben vastbesloten. Eens zal ik de vogels duidelijk maken dat alle ruzies kunnen worden opgelost. Kinderlijk eenvoudig.

De buren
Naast ons woont de familie notenkraker, achter ons de familie vechtkwartel. Terwijl de jongen van bei de families met elkaar spelen, sta ik buitenspel. Het is een zonovergoten dag als ik heimelijk naar hun grondgebied loop om te zien wat ze doen. Mijn aanwezigheid wordt echter ontdekt. Hals over kop op de vlucht, maar struikel over mijn eigen poten. Bloed. Duizelig strompel ik naar mijn nest. Terwijl moeder mijn tranen droogt, werpt mijn zus Alleen zich op als mijn beschermengel. Onbedoeld maakt ze me nog kleiner dan ik al was.

Dat Alleen me graag wil beschermen, blijkt enige tijd later opnieuw. Het is inmiddels winter en ik begeef me voor het eerst op glad ijs. Om me heen glijden uitzinnige vogels over de besneeuwde grashellingen naar beneden. Als ik Alleen vraag ook een keer van de helling te mogen, mag dat niet. Zij is de baas en ik nog klein. Eigenwijs doe ik toch wat ik wil. Dan ineens voel ik een duw die me brengt waar ik niet had willen zijn: Een wak. Met hoge snelheid nader ik de opening, verdwijn, en zie de het gat boven mij zwart worden. Voor het eerst in mijn leven ben ik terechtgekomen in een vrees die angst heet. Angst voor mijn leven. Maar gelukkig: In het zwarte gat zie ik ineens een tastende poot die ik nog net kan vastpakken. Eenmaal boven blijkt de poot verbonden met een lijf: Een notenkraker heeft me gered. Desondanks zijn de ruzies tussen de notenkrakers, de vechtkwartels en ons nest nog geen verleden tijd. Zo belandt Alleen kort na mijn redding fluitend in een notenkrakersuite. Als vader vechtkwartel tussen zijn en ons nest een heg zet, is de scheiding definitief. Vanaf de breuklijn gaat het gevecht verder. Want dat is wat breuklijnen doen.

Eenmaal aangeland in de jaren van verstand, doe ik op 15 mei mijn intrede in de Romeinse gemeenschap. Ik begin die dag misselijk en moet braken. Desondanks vlieg ik mee naar de plek waar het heil verwacht wordt. In gezelschap van een groot aantal vogels uit mijn stamboom vang ik mijn eerste zangzaad met beide pootjes op. Uitgerekend op dat moment duikt ineens een grote spin op. Eenmaal thuis, wil mijn ervaring graag delen. De vogels uit mijn stamboom zijn echter zo druk, dat voor mijn verhaal nauwelijks aandacht is. Later stelt moeder me gerust: "Ik geloof dat je de spin hebt gezien, maar het is voorbij. Het was maar een spin". Nog weer later zal ik begrijpen dat loslopende spinnen zich anders gedragen dan spinnen in een web. In een web zijn het ijverige dromers die verbinden. Dat inzicht laat echter nog even op zich wachten. .

00.66

De War op het grondgebied van de karbouw loopt uit de klauwen en de Brahmaanse arend verliest zijn macht. John, een blauwe paradijsvogel, wekt ergernis door te beweren dat zijn beat meer zou losmaken dan die van de paradijsvogel uit het jaar 00.00.

Langzamerhand begrijp ik: niet alleen de heester van Jacobus, maar ook zijn nest zit vol vuile was. Vaders vader, tegen zijn zin op een plek in de heester gezet, leidde een nest met vier jongen. Een onrustig nest. Zijn jongste jong, na een botsing met een gestaald vogeltje buiten kennis geraakt, zou eenmaal opgestaan buiten kennis zijn gehouden. "Scheefgegroeid tot een spotbeeld van wat ze had kunnen zijn", zal vader later zeggen. Met vader zelf is daarna geen rekening meer gehouden. Zijn zusje Bloem laat hem nog even tot leven komen, maar nog geen drie jaar na haar geboorte sterft haar lijfje. "Het was alsof mijn poot werd uitgerukt", zal vader later zeggen. In alle scheefgroei hebben de overgebleven jongen voor hun tijd het broeinest verlaten. Rustig, vaders oudste zus, is in een suikeresdoorn terechtgekomen. Bitter, waarin de Vogelkenner nog zal groeien, in een rode anjer. En mijn vader Josephus? Hij vluchtte naar het grondgebied van de brahmaanse wouw. Ver van de oude vogels en de dingen die hadden moeten voorbijgaan. Vind u, lezer, het vreemd dat mijn vader die vuile was niet meer wilde doen? Nee natuurlijk. Gelukkig zijn we dan ook als we te horen krijgen dat vader ergens anders werk krijgt. Als wasser in een huis voor zieke vogels. Opgelucht zwaaien moeder en ik hem uit. Weer of geen weer: dagelijks vliegt vader zeventien kilometer heen, zeventien kilometer terug. Ik bewonder hem. Als het huis voor zieke vogels enkele jaren later plaats maakt voor een nieuw huis, kan vader de vuile was van Jacobus voor altijd achter zich laten. Hij wordt wie hij al een beetje was: een opziener. In de nieuwe kooi voor zieke vogels mag hij letten op het nestje waar hulpmiddelen worden opgeslagen. Vader heeft het naar zijn zin, maar is ook boos als hij merkt dat witte jassen die middelen overal gretig blijven inkopen. "Verspilling", hoor ik hem roepen. En: "Waarom geen samenwerking?". Vaders vertrouwen in witte jassen wankelt. Ook daarin kunnen zich dwaalgasten ophouden.

foto
Mijn vader en zijn vader.

 

Zes jaar na de kraaienmars van moeders vader neemt de Vogelkenner moeders moeder tot zich. Voor haar vertrek pakt ze tijdens het eten van gestampte muisjes ineens mijn poot. Ze leest. Dan draait ze ineens haar kop om. Als ik haar vraag waarom, zegt ze stamelend mijn leven niet te kunnen lezen. Spoedig daarna is ze gevlogen. Nieuwsgierig naar de lezingen van moeders moeder zal ik later begrijpen dat ze ook nog een Derde War in het Midden-Oosten zag aankomen. Het voelt op dat moment ver van mijn nest.

Terwijl mijn jeugd voorbij gaat, raak ik ongewild steeds verder in de War. Desondanks gebeuren er ook mooie dingen. Zo bezoek ik in mijn vrije tijd graag het Bos van de Hertog. Daar woont Geschenk, de zus van moeder. Deze houtduif, die in de winter veel met holenduiven optrekt, verwarmt mijn hart. Dankzij haar kom ik in een Wereld die geen War kent. Het is de Wereld van Pieck, het roodborstje dat boven mijn kribbe hing. Kijkend in de donkere spiegeltjes van zijn sprookjesbos leer ik over de overwinning van Goed op Kwaad. In zijn Wereld leven vogels nog lang en gelukkig en dat wil ik ook!

Bij Houtduif op bezoek, vliegen we vaak naar de IJzeren Man. In deze waterplas voel ik me helemaal op mijn gemak. Die bescherming valt weg als het mannetje van Houtduif me op een dag heel bang maakt. Onder het zingen van "Ik ben de wilde rob. Ik vreet je levend op. Ik ben dol op vogelvlees. Oehoehoehoe en je bent er geweest!" houdt hij me onder water. Buiten adem kom ik boven als hij me opnieuw onderdompelt. En opnieuw. En opnieuw. Kopje onder en weer boven. Dat hij me over mijn watervrees heen zou willen helpen, pak anders uit. Zijn actie en het wak uit 00.65 hebben mijn vrees in angst verandert. Angst voor de dood. Mijn vertrouwen in vogels neemt af en ik raak steeds meer buitenspel. Ik ben niet van deze War en wil dat ook niet worden.

00.67

Hoppennest Israël wordt aangevallen door omringende vogels, dat van de Amerikaanse zeearend raakt verscheurd door onenigheid tussen vogels van een verschillend ras en hippe vogels verschijnen in het stadsbeeld.

Ondanks de Wereld die mijn ouders graag voorspiegelen, krijg ik steeds meer oog voor de War. Vogels die zich gedragen en vogels die dat niet doen trekken mijn aandacht. Vooral hippe vogels zetten mij aan het denken. Als rollende stenen en kevers laten ze hun kunstjes zien. En waarom ook niet? Vader en moeder hebben meer met kevers dan met kevers dan met de stenen, die ze hard vinden klinken. Voor mij is alles ontdekking. Ik observeer, zonder oordeel.

Het is inmiddels winter als een nare gebeurtenis op het schoolplein mijn aandacht trekt. Met zijn rug tegen de muur wordt Rudi, teruggetrokken, eenzame houtsnip, door kooigenoten met sneeuw bekogeld. "Genoeg!", twitter ik één van de mees fanatieke kooigenoten in het oor, maar alle opwinding wint het van het gevoel voor Rudi. Dan ineens is de lol eraf. Rudi zit ineengedoken tegen de muur en ik help hem om op te staan. Uit de neus van de snip komt behalve snot ook bloed. Niet lang daarna mag ik zijn verjaardag meevieren. De vader van Rudi krijgt ruzie met zijn zoon en stuurt hem naar zijn nest. Wat er van beiden geworden is, houdt me nog altijd bezig.

00.68

Onder de vleugels van de Tsjechische steenarend blijft de Lente zonder nieuw geluid, Amerikaanse vechtkwartels vermoorden op het grondgebied van de Vietnamese karbouw 504 vogels uit één nest en op het grondgebied van de Amerikaanse zeearend worden Koning en een andere charismatische leider vermoord.

In de Kooi van Franciscus heb ik intussen veel geleerd over mijn grondgebied: een klein land aan zee, waar vrijdenkers een vrijplaats vonden. De contouren van het gebied komen me vaag bekend voor, al begrijp ik nog niet waarom. Datzelfde geldt voor een gebeurtenis, die mijn leven behoorlijk zal veranderen: Mijn verwijdering uit de Kooi van Franciscus. Aanleiding is een onenigheid tussen mijn vader en het hoofd van de kooimeesters over een in mijn ogen oneerlijke beoordeling. Zittend in een hoek van ons nest hoor ik hoe hun getwitter uit de poot loopt. "Als u zo door gaat, vertrouw ik mijn jong niet meer aan u toe!", drukt mijn vader hoofdmees op het hart. Dat hij de val voor zichzelf en mij heeft opengezet, dringt dan pas tot hem door. Terwijl ik langzaam leeg loop, bevestigt vader het schokkende nieuws: ik ben uit de Kooi van Franciscus gezet. Vrijwel meteen breng ik één van de notenkrakers van het nieuws op de hoogte. "Uit de kooi getrapt!", schep ik op. Intussen weet ik ook dat de losbol in mij een harde dood is gestorven. In een flits zie ik me nog een keer staan. Omringd door lachende jongen. Dan ebt het beeld langzaam weg.

Nog diezelfde week stelt vader me voor aan het hoofd van de Kooi van Josephus. Alleen die naam al maakt me duidelijk hoe de vlag erbij hangt: niet ik, maar vader gaat vanaf nu de koers bepalen. Veroordeeld tot de bestaande War, moet ik beloven voortaan beter mijn best te doen. De prijs die ik daarvoor moet betalen is hoog: al in de eerste maand van mijn omscholing krijg ik twee tikken op mijn snavel. Toch blijf ik vader trouw. Babel moet Troje immers voor blijven.

In de twee jaar die mij nog binnen de Kooi van Josephus resten, probeer ik bevriend te raken met een arend. Gemakkelijk is dat niet. Eenzaam en zenuwachtig fladder ik aan de overkant van zijn nest heen en weer. Totdat ik ineens een jong vogeltje voorbij zie vliegen. "Wil je arend vragen om mijn vriend te worden?" vraag ik schoorvoetend. Het jong vindt het goed. Gelukkig stemt de arend in, zodat ik het gevoel krijg weer even bij de vogels te horen. Tijdens een bezoek aan het Bos van de Hertog laat ik ook arend kennis maken met de Wereld van Pieck. Als onze vriendschap geleidelijk wegebt, weet ik dat ook vriendschap broos kan zijn.

00.69

De Amerikaanse zeearend belooft zich terug te trekken van het grondgebied van de Vietnamese karbouw en miljoenen vogels moeten geloven aan de eerste stappen op de maan. De Who-vraag wordt beantwoordt met "Tommy", het kind in ons dat geen oog heeft voor de realiteit.

Steeds meer raak ik bekend met de War en haar gewoonten. Las de moeder van mijn moeder nog mijn poot, inmiddels zie ik vogels van papier lezen. Nog voor een wijze uil uit zijn Fabeltjeskrant leest, ontcijfer ik mijn eigen verhalen. Vooral een daarvan maakt veel indruk. Het speelt zich af op een stormachtige dag. Zittend in een kraaiennest zie ik hoe een scheepsjongen eenzaam uit het water wordt gevist. Ik lees het verhaal drie keer, zonder te weten waarom. Later wel. De eenzaamheid van de scheepsjongen is mijn eenzaamheid. Kampen, de verteller, heeft zijn naam eer aangedaan: kampen maken eenzaam.

00.70

In de onrustige achtertuin van de Amerikaanse zeearend komt een Chileense Andescondor democratisch aan de macht, Palestijnse zonvogels kapen vier gestaalde vogels om de vrijlating van lotgenoten af te dwingen. En overstromingen en luchtvervuiling vragen steeds meer aandacht.

Omdat vader de vrije vogel in mij wil beteugelen, meldt hij me op twaalfjarige leeftijd aan bij de Kooi van Henricus. Het is in deze Roomse Kooi voor Oudere Jongen dat ik nog verder wegkwijn. Klein, onvoorstelbaar klein, voel ik me als ik een groepje vogels elkaar op het schoolplein de bal zie toespelen. Wat zou ik graag meedoen. Maar ik kan nog niet bij de korf, ik kan nog niet bij hen. Liefst zou ik teruggroeien, maar de natuur werkt tegen. En zo zie ik geen andere uitweg dan op te gaan in mijn nieuwe omgeving: een verzameling pestvogels waar ook ik een graantje van meepik. Dat die graantjes niet iedereen smaken, merk ik als een zwarte kooimees eraan kapot gaat. Overspannen gemaakt zie ik in hem een welwillende vogel verloren gaan.

Dobberend in eenzaamheid trekt een goudplevier op een dag mijn aandacht. Zijn verhaal doet me in één klap opstaan uit mijn roes. Het gaat over een eiland waar jongen zichzelf in leven moeten houden. Het verhaal is verdrietig: één voor één maken ze elkaar dood om zelf in leven te blijven. Ik herken het beeld en zie bevestigd wat ik al wist: de één zijn dood is de ander zijn brood. Nooit wil ik me in de War laten brengen! Als ik goudplevier voor zijn spiegel wil bedanken, is de vogel al gevlogen. Ik trek me daarom opnieuw terug in mijn nest. Daar dirigeer ik zonder publiek de vioolconcerten van Bach, een muzikale kerkuil. Voor even voel ik me in mijn kracht.

De botsingen in de Kooi van Henricus maken me intussen steeds onrustiger. Jongen die met de wind meewaaien krijgen lof, jongen met noten op hun zang uitbranders. Ik denk terug aan 00.64 toen ik daar al een mening over had. De losbol roert zich. Maar ik weet: Die is verleden tijd.

00.71

De Amerikaanse zeearend en de Japanse kraanvogel vertonen baltsgedrag en de Amerikaanse zeearend besluit om zijn vechtkwartels versneld terug te trekken uit het nest van de karbouw.

Gevoed door mezelf en mijn omgeving krijgen mijn stille wateren steeds diepere gronden. Eén daarvan wordt gevoed door een groep zangvogeltjes. Ze staan onder leiding van Landman, een kwartelkoning. Het programma bestaat uit verschillende stukken. Van 'Waar blijft u met Uw wonderen' tot 'Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw'. Ongeduld en geduld. Ik voel me klem gezet. Dat wonderen niet zouden plaatsvinden, klopt al niet. Overal zijn ze al begonnen. Maar om dan ook nog eens bij de pakken neer te zitten En wat zou de Vogelkenner hiervan vinden? Ik vermoed dat hij blij zal zijn met het offer van de zangvogels, maar niet met dat van Landman. Die zweept de zangvogeltjes alleen maar op. Het gevolg laat niet lang op zich wachten: Landman ziet de sfeer en daarmee zijn koor in rook opgaan. Maar gelukkig: ook rook blijkt niet voor de eeuwigheid. Een andere kwartelkoning neemt de leiding over.

De Kooi van Henricus stimuleert mijn prestaties. Maar er is meer. Zo hebben één van de notenkr elkaar gevonden in sport en spel. Met een andere notenkraker vlieg ik noodgedwongen dagelijks naar de Kooi van Henricus, maar zijn aanhoudende gefluit staat elke vorm van communicatie in de weg. Hij leeft in zijn War, ik in die van mij. Dat zich daarbinnen toch wonderen afspelen, ontdek ik als een schoolmees iets over voortplanting wil vertellen. Ondanks protesten van sommige vaders en moeders gaat zijn plan door, maar krijgt wel een wonderlijk vervolg: Schoolmees heeft zijn vertoning per abuis in omgekeerde volgorde gezet! "Dus die jongen verdwenen in het niets?", grapt vader als ik met hem over het voorval twitter. Ik kan zijn grap wel waarderen, maar voel diep van binnen dat een snaar is geraakt. Terugkeren naar niets. Dat is wat ik zou willen...

00.72

De Amerikaanse zeearend en de steenarend van het Sovjetnest besluiten niet meer ondergronds tot ontlading te komen en in Nederland trekt onenigheid tussen verschillende rassen de aandacht. Maar de gijzeling van elf Israëlische hoppen beheerst het nieuws.

Binnen de Kooi van Henricus ga ik steeds vaker op ontdekkingstocht door de War. Als vogel heb ik natuurlijk belangstelling voor de natuur, maar ook geschiedenis boeit me. Alhoewel ver van mijn nest wordt dat verleden steeds meer een deel van mezelf. Dat is zeker ook te danken aan een kooimees, die er mooie verhalen over vertelt. Wat eens gebeurde houdt een les in voor de toekomst. En zo is nu eigenlijk van alle tijden. Precies dat besef krijgt betekenis als eind 00.72 een hardnekkige wortel van de War komt bloot te liggen: oog-om-oog-tand-om-tand. In beelden zie ik hoe acht Palestijnse zonvogels een kooi met elf hoppen overvallen. Twee zonvogels vinden de dood, waarna de overgebleven zes de hoppen ringeloren. Hun eis: De vrijlating van tweehonderdvierendertig in het hoppennest gekooide zonvogels en twee lijsters uit het land van de Duitse zwarte adelaar. Omdat een hop met een gouden kroon niet op hun eisen wil ingaan, worden de elf en een groene vliegenvanger gedood. Pas veel later zal ik de gebeurtenis begrijpen. De hoppen, zeldzame broedvogels in open land, zijn een bedreigde diersoort. Reden dat ze een omstreden nest op Palestijnse grond kregen. De Palestijnse zonvogels, de eenvoudigste en bekendste zonvogels in het Midden-Oosten, zijn vogelvrij. Dat de hop recht heeft op een nest op Palestijnse grond, zou de geschiedenis van hun geloof bewijzen. Dat vinden de zonvogels echter ook van hun geschiedenis. "We hebben hier altijd als groep geleefd, maar worden nu ontkend", roepen ze tevergeefs. Een schok gaat door me heen. De verwarring herinnert me aan een ver verleden. Een verleden waarin de hop ook al een loopje nam met de Vogelkenner. Alsof Hij straffend en ook nog eens een mannetje zou zijn! Het is duidelijk. De hop vervalst niet alleen de geschiedenis, maar maakt ook slim gebruik van de schuldgevoelens van de hoppenvervolgers. Die zijn geneigd om de hop te ontzien en de zonvogel niet. Nodig is een geschiedenis, waarin verleden en toekomst samenkomen.

Niet zo lang na het voorval vlieg ik boven Groningen over een kunstwerk dat mijn mening verbeeld. Het is een gesloten bronzen deur met daarachter de geschiedenis van de straat. Een geschiedenis die niet meer kan worden naverteld, omdat de daar levende hoppen voorbij zijn. Een verleden dat nooit meer kan veranderen. Maar ook een verleden dat nooit meer kan ontsnappen. Veilig opgesloten, achter een voor altijd gesloten deur zonder klink.  

00.73

De arenden van Saladin vallen onverwachts het hoppennest aan, de Amerikaanse zeearend werpt zich in de nesten en de Chileense Andescondor wordt vermoord. Energiegebrek wordt het thema van het jaar.

Het is inmiddels vroeg in het voorjaar als ik Linnaeus tegen het lijf vlieg. De vogel, die vlakbij mijn ouderlijk huis in een hof met planten nestelt, heeft al eerder mijn aandacht getrokken. Misschien is het wel omdat ik in hem mijn Liefde voor tuinieren herken. Eenmaal neergestreken op zijn grondgebied vertelt mijn gastheer me dat zijn vader, een kruisbek, een grote tuin bewoonde. "Als jong had ik al gevoel voor planten. Maar ja, mijn vader wilde liever dat ik me met vogels bezighield, al zag hij geen vogelkenner in me". Herkenbaar, denk ik, zonder zijn verhaal te onderbreken. "Enfin", vervolgt de vogel, "vandaar dus dat ik niet voor vogels, maar voor planten koos". Bijzonder dat het zo kan lopen, denk ik na van Linnaeus afscheid te hebben genomen. Niet lang na onze ontmoeting verandert het Hof in een speelparadijs met de naam Linnaeus.

Henricus is inmiddels vertrouwd. De clown die ik wilde zijn is bijna verdwenen en ik laat me aandachtig onderwijzen. Leren zal ik, al gaat me dat niet gemakkelijk af. Opnieuw stel ik vast wat ik eigenlijk al wist: kennis maakt macht. En die maakt weer dat sommige vogels van  zaad leven, maar hopelijk niet van zaad alleen.

In november komt de verbeelding weer even aan de macht. Op uitnodiging van de Kooi van Henricus maakt mijn troep een vlucht naar de stad van de Liefde. De kennismaking maakt een onvergetelijke indruk op me. De Notre Dame, de Place du Tertre, de vlooienmarkt, ja zelfs Versailles worden aangevlogen. Maar het is toch vooral de sfeer die mij aanvliegt. Zo kan het, ondanks de War, dus ook. Voor ons vertrek overzie ik op de Eiffeltoren nog een keer de verbeelding in de hoop die ooit echt weer aan de macht te kunnen helpen. Nee, van helemaal niets heb ik spijt. Niet van het goede dat me is gegeven, noch van het slechte. Het is me allemaal eender. Nee, van helemaal niets heb ik spijt. Alles is afgedaan, uitgewist, vergeten. Ik heb maling aan het verleden. Met mijn herinneringen heb ik de kachel aangemaakt.

00.74

De Amerikaanse zeearend komt niet meer uit de nesten, de Indische pauw komt ondergronds tot ontlading en de Palestina honingzuiger bepleit één Palestijnse nederzetting voor drie geloven.

Dood hoort bij het leven. Maar hoe dood dood kan zijn, wordt me duidelijk al moeder me eind juni vertelt dat vaders vader Jacobus is overleden. De man die vader met zijn vuile was opscheepte, is niet meer. Als ik op de valreep een blik in zijn nest werp, zie ik het lijf van een vogeltje dat wanhopig tegen zijn dood heeft gevochten. Jacobus ligt alle kanten op. We herinneren ons zijn humor en somberheid. Ook hij ging immers gebukt onder de vuile was, maar dan die van zijn vader. Zo stonden ze nu eenmaal opgesteld, denk ik bij mezelf. Een opstelling die hun geschiedenis bepaalde. Van vader en zoon en dat gaat maar door. Vader heeft hier echter geen boodschap aan. Als ik hem kort na het overlijden van Jacobus spreek, zegt hij emotieloos dat zijn vader voor hem al lang voor zijn dood gestorven was.

Het einde van de Kooi van Henricus komt in zicht. De losbol in mij is verleden tijd en ik wil hogerop. Het wordt een Hogere Kooi voor Oudere Jongen op het grondgebied van Johannes de Doper, een kerkuil die zich zijn hele leven sterk heeft gemaakt voor goed onderwijs. Sinds 00.64 ineens weer omringd door mannetjes en vrouwtjes, ontstaan twee kampen. Een kamp trappen schopt tegen alle heilige kooitjes. Een kamp zangers viert het leven in de kooi. Ik eet van beide walletjes. Mijn broedplaats zoek ik in holle bomen, holten van rotsen, oeverkanten en oude muren. Met een van de notenkrakers zoek ik af en toe de duinen op, waar we onze Liefde voor de natuur delen. In mij ontluikt een tuinman.