DEEL 3. IK ONTKEN DE WAR


Mijn zoon, laat je niet overhalen door misdadigers, door mensen zonder geweten, ga op hun voorstellen niet in. Ze zullen je zeggen: Kom met ons mee, we willen bloed zien, we gaan iemand uit de weg ruimen. Nee, gedaan heeft hij niets.

(Spreuken 1, 10-11)

00.75

De Amerikaanse zeearend trekt zich definitief terug uit het nest van de karbouw, de Verenigde Nesten stellen zionisme gelijk aan racisme en op mijn grondgebied worden vogels in gijzeling genomen.

Op het grondgebied van Johannes de Doper pik ik overal mijn graantje mee. De trappers boeien me wel, maar hun afkeer van de War heeft ze ook tot stille, eenzame strijders gemaakt. De zangers lijken zich juist weinig van de War aan te trekken en gaan fluitend door het leven. Bij geen van beide groepen voel ik me echt thuis. Op zekere dag slaat een van de trappers echter een brug. Zichtbaar aangedaan vertelt hij over het leven van de Indiaanse adelaar en laat beide kampen ademloos achter. In de adelaar is afgerekend met waarden die ertoe deden, denk ik. Maar de show moet verder. En dus schiet iedereen na de spreekbeurt weer snel in zijn of haar rol.

Het is inmiddels zomer. In gezelschap van vader, moeder, Alleen en Hyacint maak ik me op voor een trek naar Nice. Onderweg zwaait Houtduif, moeders zus, ons nog na. Aangeland op een zendmast, krijg ik helemaal bovenin een nest toegewezen. Mijn eerste grote trektocht door het buitenland bezorgt me al snel een vrij gevoel. Dit smaakt naar meer! Ik wil over de grenzen, op ontdekking, maar voel ook de leiband van vader. Op zoek naar goedkoop voedsel vliegt hij telkens voorop. Op een dag word ik ingehaald door een duif met een olijftak in zijn snavel. Het valt me op dat hij met enige regelmaat in de richting van de zon vliegt. Nadat ik me aan hem heb voorgesteld, wil hij zijn gedrag wel toelichten. Maar niet na hem eerst een belofte te hebben gedaan. "Kan ik op je bouwen als een rots. Kun je zwijgen, jij die je diepste geheimen onder geurige omstandigheden zou kunnen verklappen?". Benieuwd naar wat de duif te melden heeft, knik ik. Ach, laat ik niet moeilijk doen. Ik kan mijn geheim eigenlijk ook niet langer stilhouden. Er zijn nu eenmaal van die momenten dat je alles deelt met wie je lief is. En zou u me niet lief zijn? Ik fluister u dus toe: "Mijn geheim is dat ik weer in Nice ben! Onherkenbaar. Los van alle haast en verkeer. Het is deze plek die me uit de War verlost, die me opneemt in een heerlijke Wereld". Diep onder de indruk van zijn spreken, zwijg ik. "U klinkt als een dichter", weet ik vervolgens aarzelend uit te brengen. "Ik ben dichter" vervolgt de vogel. "En zo zal ik voortleven, terwijl de vorm waarin ik me uit al gestorven zal zijn". "Maar wie bent u dan wel als ik vragen mag?" Enigszins verstoord kijkt de vogel me aan. Wie ik ben is niet belangrijk, wat ik ben wel. Maar laat ik niet moeilijk doen: mijn naam is Couperus, afkomstig uit de Hofstad. Zeg maar Louis.

De herinnering aan de stadsduif nog vers in mijn geheugen, vliegen we na ruim twee weken weer terug naar ons thuisnest. Dan komt moeder ineens met een verdrietig bericht: Houtduif is dood. Zij die het Bos van de Hertog en meer nog de Wereld van Pieck belichaamde, is niet meer. Van het ene op het andere moment sta ik weer met beide poten in de War.

Het is opnieuw een regenachtige dag als ik een schreeuwadelaar uit de Kooi van Henricus tegen het lijf vlieg. Het is Bouwmeester. Of ik wil meewerken aan Weerzinwekkende Misdaden, een verhaal dat zich afspeelt tijdens de Eerste War. Omdat Houtduif dood is, de aarde na al mijn vlieguren trekt en de schreeuwadelaar gevoel voor humor heeft, besluit ik me in zijn avontuur te storten. Het verhaal blijkt echter oppervlakkig en moorddadig: Een vale gier doodt zonder reden onschuldige vogels en wordt uiteindelijk zelf gedood.

Tijdens onze eerste ontmoeting maak ik kennis met de harde kern, een drietal vogels die ik nog ken van de Kooi van Henricus. Behalve de schreeuwadelaar zijn dat een grijze roodstaartpapegaai en een harlekijneend. De papagaai, Reus genaamd, is zachtaardig en luistert veel naar vogelgeluiden. De eend, die luister naar de naam Kamp, is een zwijgzame goedzak. Tijdens het gesprek doet Bouwmeester zijn naam eer aan. Hij heeft zijn plan al uitgewerkt. Terwijl de andere twee zich al bij het plan hebben neergelegd, probeer ik de inhoud nog wat minder bloederig te maken. Tevergeefs. Ik moet doen wat me wordt opgedragen. Het wordt de rol van visdief, een vogel waar ik wel vrede mee heb. Een vale gier zal mij in mijn vlucht over het moerasgebied vermoorden. Om nieuwsgierigen voor te zijn, zullen we elkaar vroeg in de morgen treffen. Als ik die ochtend bij het moeras aankom, is er echter geen vogel te bekennen. Terug op mijn nest blijkt dat de scène is uitgesteld. Kort daarop maken we een tweede afspraak. Maar ook dit keer zijn de grote drie in geen velden of wegen te bekennen. Opnieuw wordt een afspraak gemaakt.

In de nacht voorafgaande aan de moerasscène viert een van de notenkrakers zijn verjaardag. Ook ik ben uitgenodigd. Als een notenkraker tegen mijn zin een sterk drankje in mijn strot giet, voel ik me een gans die vette lever moet ophoesten. Aangeschoten fladder ik laat die avond terug naar mijn ouderlijke nest, als vader plotseling uit het donker opduikt. Een flinke uithaal en een vliegverbod zijn mijn straf. Als ik vader de volgende ochtend met hangende pootjes smeek toch een scène te mogen maken, laat hij zijn verzet slaperig varen. Eenmaal bij het moeras, blijkt de ploeg compleet. De War wordt opnieuw in scène gezet, de haan heeft voor de derde keer gekraaid.

Regelmatig komen Bouwmeester, Reus, Kamp en ik bij elkaar. Tijdens die ontmoetingen leer ik ook de vader en moeder van de schreeuwadelaar kennen. Vader, een autoritaire vogel, doet in stenen. Moeder, een zachtaardige vogel, verzorgt het nest. In dat nest klinkt vogelzang uit de jaren veertig en vijftig. Telkens als we bij elkaar zijn, schreeuwt de adelaar om orde. Op een avond vraagt Reus of Bouwmeester belangstelling heeft voor vogelgeluiden van een dictatoriale wolf in adelaarsveren. Bouwmeester reageert razend enthousiast en legt direct een verzameling aan. Als we vergaderen voorziet hij de vogelgeluiden van zijn eigen Heilige Groet. Op zijn beurt bootst de papegaai zijn meester na. Oog in oog met dit schouwspel komt het verleden ineens tot leven. In de jaren dertiger maakte een virus papegaaien ziek.

Inmiddels heb ik in de buurt van mijn ouderlijk nest een opmerkelijke stormmeeuw ontmoet. Evenals ik blijkt de vogel, die als een hoge vorst aan zijn duinlaan nestelt, een liefhebber van gefantaseerde vogelgeluiden. We dompelen ons er een paar keer in onder en raken in gesprek over Friedrich, een grote bonte specht. Deze verlichte geest zou zichzelf een iets tussen twee nietsen hebben gevoeld. In de maanden die volgen ontmoeten de stormmeeuw en ik elkaar regelmatig om onze gedachten over Friedrich te laten gaan. Na enkele jaren zal de meeuw uit mijn oog, maar niet uit mijn hart verdwijnen.


00.76

De Argentijnse ovenvogel wordt ontvoerd en verdreven, onenigheid tussen zwarte en witte vogels op het grondgebied van de Zuid-Afrikaanse paradijskraanvogel trekken internationale aandacht en in binnen- en buitenland vinden grote en kleine milieurampen plaats.

Niet alleen in het hof van Linnaeus, maar ook in ons nest laat ik de jongen tot me komen. Zo mag ik op een dag op die van de buren passen. Gelukkig piepen deze jongen nog niet zoals hun ouders zingen, zodat het lang rustig blijft. Dat verandert als de buren weer terugkomen. Want wat schetst mijn verbazing? Ze zijn in gezelschap van niemand minder dan Pieck, het roodborstje van mijn geboortekaart! Gevloerd door een Oude Geleerde Man en het late tijdstip, knoopt de hoogbejaarde Pieck zowaar toch nog een gesprekje met me aan. "Maar hoe zit dat nou met Josephus, die grote afwezige op mijn kaart?", wil ik hem nog vragen. Maar de tijd begint te dringen en Pieck vertrekt alweer. "Ik ben van de kaart", roep ik hen nog na. Maar inmiddels is de sprookjesverteller al in het donker opgelost.

Vader, moeder en Alleen hebben zich inmiddels aansloten bij een groepje piepers, dat gekooide Roomsen met een eigen geluid uit de War wil halen. Het boeit me en ook ik sluit me aan. Dat de piepers in hun heilige missie op Roomse kooimezen stuiten, viel te verwachten. Zwartkruis, een zwartkop, vormt daarop een uitzondering. Binnen zijn familie is hij een van de weinige soorten die doorzingt. Een belangrijke voorganger van de piepers is Oosterhuis, een roze spreeuw die schittert door zijn verstand. Weliswaar schilderen de kooimezen hem af als vreemde eend in hun bijt, maar de vogel blijft gewoon snel en rechtlijnig doorvliegen. Rust en voedsel zoekt hij in troepverband, terwijl de troep op haar beurt voedsel zoekt bij hem. De zang van spreeuw, een mix van heldere fluittonen, klikkende, ratelende en klokkende geluiden, geeft energie. Oosterhuis zingt luider en muzikaler dan de gewone spreeuw. Gedurende de acht jaar die ik met de piepers doorbreng, wordt mijn band met moeder hechter. Regelmatig wisselen we van gedachten over de betekenis van vogelkennis voor ons dagelijks leven. Over één ding zijn we het in ieder geval eens: Roomse kooimezen hebben moeite met goedgebekte vogels.

Verliezen doe ik me niet alleen in de piepers, maar ook in de verbeelding van Bouwmeester. De valse start ben ik al snel vergeten, want ons rollenspel eist alle aandacht op. Een scène speelt zich af op een landgoed. Een op het laatste moment ingevlogen vogel moet daar een tien meter lange, een meter brede en twee meter diepe loopgraaf graven. De vriendelijke, getooid met een lange zwartgepunte kuif, moet volgens schreeuwadelaar boeten voor zijn uiterlijk. Ik voel onrecht, maar durf dit niet onder woorden te brengen. Bouwmeester heeft me immers ook uit mijn eenzaamheid verlost. Ook die gedachte zal echter geen feit blijken.

De tijd verstrijkt en ik probeer me een beeld te vormen van mijn leven na de Kooi voor Oudere Jongen. Nog peinzend over mijn vluchtplan, heeft een aantal kooigenoten al besloten: ze gaan voor de rol van lagere schoolmees. Eenmaal over mijn twijfel heen hak ook ik de knoop door. Het wordt een Kooi voor Hogere Schoolmezen. In het verblijf, gelegen in een fantasierijk broeinest, trekken twee legbatterijen mijn aandacht. In de ene wordt op eieren gebroed die vogelgeluiden voortbrengen, in de andere op biologische eieren. Omdat de biologische eieren voorlopig nog niet uitkomen kies ik voor de legbatterij met de vogelgeluiden en de legbatterij waar op eieren voor huishoudelijk gebruik wordt gebroed. Over laatstgenoemde eieren kan ik kort zijn. Mijn onkunde om mijn eigen voedsel te bereiden zal breekbaar voelen, mijn Bewijs van Wijnkennis onbreekbaar. Als water bij de wijn had dit bewijs de herinnering aan wie ik was levend kunnen maken, ware het niet dat ik daarvoor nog te kort in de War stond.

In de legbatterij met vogelgeluiden maak ik kennis met Herman, een goedgebekte vogel die in een blauwe schuit nestelt. De ontmoeting bevestigt wat ik eigenlijk al wist: vogels die vroeg piepen zeggen iets over verleden, heden en toekomst. Viel hun gezang niet in goede aarde, dan werden ze ook toen al gekooid en buiten de genestelde orde gezet. Al wat dieper in de War besef ik dat veel vogels zo worden behandeld, zij het dat hun kooien nogal verschillen. Behalve Herman weet ook een grasmus me voor zich te winnen.  Muzikaal en met vloeiende tonen voelt hij zich dichter bij de dingen en neemt ons daarin mee. De dichter laat ons opgaan in stillevens van Heda, Cezanne en Ostaijen en uiteindelijk in zichzelf: Bloem. Ook in hem is het beeld de baas geworden.

Alhoewel gekooid, maakt het getwitter met mijn kooigenoten me weer wat vrijer. "Niet alleen hun ideeën, maar vooral hun drijfveren werken aanstekelijk. Bas, een zeldzame en onregelmatige bastaardarend, maakt met zijn lage geluid nog het meeste in me los. Als het over gekooide vogels gaat, toont hij volop medeleven. Hij raakt me, steekt me aan. Maar Bas vliegt links en dat mijn op rechts vliegende vader niet kunnen waarderen. Ik kies voor de gulden middenweg en weet Bas en mijn vader te vriend te houden.

00.77

Tsjechoslowaakse vogels eisen naleving van de vogelrechten, de moord op de gevleugelde Biko uit het nest van de Zuid-Afrikaanse paradijskraanvogel roept internationaal verbijstering op en in Nederland nemen Molukse vogels soortgenoten in gijzeling.

Op een avond vertelt Bouwmeester dat hij, Reus en Kamp een trek door het Verenigd Koninkrijk gaan maken. Avontuur, denk ik. Als ik vraag of ik mee mag, blijft een reactie echter uit. Bouwmeester wil eerst ruggenspraak. Twee weken hou ik me stil. Dan vraag ik hem opnieuw om zijn reactie. Die is kort, maar zonder waarom: Drie heeft gewoon de voorkeur. Als ik mijn teleurstelling met zijn moeder deel, wordt 'het waarom' wel duidelijk: ik zou geen gevoel voor hun humor hebben. Ik ben teleurgesteld, maar laat me niet kennen. Ook ik vlieg naar het Verenigd Koninkrijk, alleen. Het zaad daarvoor verdien ik in een legbatterij in Zwaanshoek.

Alhoewel ik me ook in het Verenigd Koninkrijk regelmatig eenzaam voel, ben ik nooit alleen. Overal en nergens knoop ik met vogels van uiteenlopende pluimage tweets aan. We wisselen van gedachten over koeten en kauwen, maar ook over macht en fantasie. Eén van die ontmoetingen is hartverwarmend. Het is die met Grijskopspecht, een liefdevolle vogel die daar waar het land ophoudt een knus nest bewoont. Mijmerend over zijn leven laat de grijsaard me gastvrij allerlei zangzaadjes proeven. Dan wijst hij ineens in de richting van de baai. Ik volg zijn poot en zie hoe een langgerekt rotsblok de zeespiegel splijt. Kijkend naar deze speling der natuur neemt de vogel me mee in een grap die zich afspeelt tijdens de Tweede War. Een vlucht vechtkwartels zou in het rotsblok een duikboot hebben gezien. Reden dat ze ervoor terugdeinsden om zijn nest onder te poepen! Een prachtig verhaal.
In de daaropvolgende jaren bezoek ik Grijskopspecht nog twee keer. Tijdens ons laatste treffen loopt hij op zijn laatste poten. Nadat ik het geheugen van de vogel wat heb opgefrist, laat de oude me krabbeltjes zien van vogels die hem de afgelopen jaren bezochten. Vastbesloten loopt hij ze na om uit te komen bij een poot die ik als de mijne herken. Als ik later afscheid van hem neem, is de specht zichtbaar ontroerd. Alsof hij voorvoelde dat het onze laatste ontmoeting was.

Terug in mijn geboorteland zoek ik Bouwmeester, Reus en Kamp opnieuw op. De verleiding om toch maar weer in hun beelden op te gaan is te sterk. Eén van onze eerste samenscholingen komt me meteen al duur te staan. Na wat geesten van gevlogen vogels te hebben opgeroepen, vlieg ik die avond laat naar mijn ouderlijk nest terug. Het regent pijpenstelen. Dan ineens word ik getroffen door een donderslag. Volkomen versuft hervind ik mezelf op het wegdek. Achter me staat de reden van mij noodlanding: een stilstaande gestaalde vogel die ik vanwege kapotte straatverlichting niet heb gezien. Een barmhartige Samaritaan zet me met bebloede kop af bij mijn troostende moeder. "En je snavel was zo fraai!", roept ze geschokt. In een poging de schade beperkt te houden, gaan vader en ik die nacht nog op zoek naar een verloren tand. De gitzwarte nacht maakt van onze zoektocht echter een heilloze vertoning. Als gevolg van de botsing zwelt mijn kop en kan ik me een week niet verstaanbaar maken. Zonder verdoving herstelt Bouwer, een krooneend, niet lang daarna mijn snavel. Terwijl ik de lucht van verschroeid vlees ruik, schreeuw ik het uit van de pijn. De grootste pijn moet dan nog volgen: In 00.83 zal blijken dat de ingreep niet toereikend was.

Niet lang na mijn ongeval zoekt Bouwmeester me opnieuw op. Of ik een scène in een boomgaard wil maken? Omdat hij voor zijn beelden graag gebruik maakt van een oude gestaalde vogel, breng ik hem in contact met een ekster. De vogel heeft van her verzamelen van oude gestaalde vogels zijn hobby gemaakt. Ekster vindt het goed om een van zijn gestaalde vogels af te staan, zolang hij zijn heilige koe maar zelf bij de horens mag vatten. Aldus gebeurt. Enkele weken na de eerste scène regel ik opnieuw een ontmoeting. Maar wat blijkt? Ekster heeft sinds zijn laatste optreden nooit meer iets van Bouwmeester vernomen. Als Bouwmeester ook dit keer niet komt opdagen, keer ik teleurgesteld terug naar mijn nest. Omdat beeld en werkelijkheid nauwelijks meer verschillen, trek ik me terug uit het project.